Sedert de oudheid was het glas bekend als doorzichtige afsluiting van raamopeningen. Waarschijnlijk stamt het gebruik uit het oostelijk Middellandse-Zeegebied. Fragmenten die aan het licht gekomen zijn bij opgravingen te Pompeï en Herculaneum, Alesia, Straatsburg, Mainz, Trier en Rome zelf, bewijzen dat men sedert de eerste eeuwen van onze jaartelling vensters heeft gebruikt. De glazen die dik waren en betrekkelijk klein, werden toen in een frame van brons, pleisterwerk, hout of marmer gezet. De kerkvaders (Lactantius, Hieronymus, Prudentius) geven een beschrijving van de glazen in de eerste christelijke kerken.
In Byzantium heeft men in het bijzonder bijgedragen tot de ontwikkeling van het raam (er zijn teksten van Paulus de Zwijger over de veelkleurige glazen van de Aya Sofia te Konstantinopel). De technieken van de Arabische volken hebben sedert de 7de eeuw sterke invloed uitgeoefend op de Byzantijnse. De oudste overblijfselen van beschilderd glas stammen uit Duitsland: een kop van een heilige, gevonden te Lorsch, en een andere uit Maagdenburg, die waarschijnlijk uit de 9de eeuw dateren. Uit dezelfde tijd vermelden bronnen beschilderde ramen in Werden, in Dijon en in Reims. De glazen zijn gevat in loden roeden, zijn mecstal levendig van kleur en geschilderd over verschillende grisaillelagen, die tot in de 16de eeuw dienden als voortekening van de gehele compositie. De glasschildertechniek uit de 12de eeuw is uitstekend bekend uit de "Schedula Diversarium Artium" van de Duitse monnik Theophilus. Het glas, dat vervaardigd werd uit rivierzand en potas met plantaardige stoffen, kon men kleuren door verschillende metalen met de glasmassa samen te smelten: het was onregelmatig van dikte en het zat vol blazen en onzuiverheden. Nadat op een vlak tafelblad de tekening van het glas en de verdeling der loden roeden was aangebracht, werd aan een stuk glas van de juiste kleur met een roodgloeiend snij-ijzer de vereiste vorm gegeven, die men perfectioneerde door bijgruizelen met een gruizelijzer of door randjes te polijsten. De stukjes werden weer op de tekening gelegd die op het glas met grisailleverf overgetrokken word, waarna de beschildering in een oven bij niet al te hoge temperatuur ingebakken werd. De stukken glas werden door H-vormige loden roeden aan elkaar gemonteerd en op de knooppunten aan elkaar gesoldeerd. De panelen die zo ontstonden zette men in een raam van ijzeren staven en, nadat onder de roeden kit was aangebracht en het geheel stevig aangedrukt en opgepoetst was, kon men spreken van een voltooid gebrandschilderd raam.
De bewaard gebleven ramen uit de 12de eeuw zijn talrijk in Duitsland (Augsburg, Soest, Marburg a/d Lahn, Regensburg, Keulen, Freiburg, museum van Frankfort), in Oostenrijk (Klagenfurt), in Zwitserland(Flums), in Engeland (York, Canterbury), in Spanje (Leon), in Italië (Orvieto) en vooral in Frankrijk (Le Mans, Poitiers, Angers, Gargillesse-Dampierre, Vendome).
In de 13de eeuw werd het hoogtepunt bereikt in de ateliers van de kathedraal van Chartres. Er werden twee typen vensters gemaakt: het ene met kleine taferelen die verdeeld werden over verschillende grillig gevormde vakken: het tweede, in grote vensters, met vaak meer dan levensgrote staande figuren. De techniek in de 13de eeuw was gelijk aan die in de 12de, maar het vergroten van de ramen en de grotere snelheid waarmee het werk uitgevoerd werd, leidde vaak tot een minder verfijnd, maar toch wel monumentaal geheel, met overigens fantastische kleuren. Het versierde detail komt nauwelijks of in gestileerde vorm voor: men laat liever de donkerder kleuren spreken, waaronder vooral het blauw en het rood domineren. Het beroemdst zijn de ramen van Chartres.
Kunstwerken in dezelfde stijl vindt men in Bourges, Sens, Laon, Soissons, Poitiers, Rouen, Coutances, Straatsburg en Wissembourg. Invloed van deze kunst is merkbaar bij de glasramen te Canterbury, Lincoln, York en Salisbury. In Duitsland ontwikkelde zich een eigen glasschilderkunst, waarvan mooie voorbeelden bewaard bleven, o.a. in de St. Kunibert te Keulen, de St. Elisabeth te Marburg en te Regensburg. In Italië vindt men nog glasramen uit die tijd in de St.-Franciscuskerk te Assisi (misschien werk van Duitse meesters). Een aparte 'school' was enige tijd werkzaam te Lyon en beïnvloedde de kerkramen van Chalons-sur-Marne, van de Saint-Remi te Reims, van Troyes en van Orbais. In het tweede kwart van de 13de eeuw deden zich in de Parijse ateliers vernieuwingen voor (Saint-Germain-des-Pres, Sainte-Chapelle en Notre-Dame te Parijs), die opnieuw van invloed waren op heel Frankrijk (Clermont-Ferrand, Saint-Julien-du-Sault, de kathedraal van Tours en die van Le Mans).
Tegen 1260 begon een nieuwe periode in de geschiedenis van dc glasschilderkunst: de vensters werden nog levendiger en helderder van kleur, om de kerken van meer licht te voorzien combineerde men gekleurde ramen met ongekleurde met een grisailletekening op blank glas (de Saint-Urbain te Troyes, de kathedraal van Sées en de Sainte-Radegonde te Poitiers). Een nieuwe vondst veranderde in het begin van de 14de eeuw nogmaals de techniek van het glasschilderen: de uitvinding van het zilvergeel maakte een lichte en schitterende tint mogelijk, waardoor men de traditionele zwarte tekening plaatselijk kon kleuren, zodat er minder gekleurde glaasjes nodig waren en grotere oppervlakken mogelijk waren. De schildertechniek werd steeds geraffineerder en benaderde vaak die van de miniaturen (de Saint-Pierre en de kathedraal van Chartres, de Saint-Ouen te Rouen, de kathedraal van Evreux, de Sainte-Radegonde te Poitiers, enz.) In de 14de eeuw bereikten de glazeniers met hun verfijnde kunst een niveau dat vergelijkbaar is met dat van de paneelschilders uit die tijd, zodat ze op het eind van de eeuw werken schiepen die vergelijkbaar zijn met de grote altaarstukken van Melchior Broederlam of met de miniaturen in de getijdenboeken van de Due de Berry (de kathedraal van Evreux, de Saint-Severin te Parijs, de crypte van de kathedraal van Bourges, enz.) De Italiaanse en de Vlaamse schilderkunst beïnvloedde de weergave van het perspectief. Vlaamse glazeniers gingen over heel Europa de glasschilderkunst beoefenen en leren. Op het eind van de middeleeuwen hervond de glasschilderkunst de helderheid van de kleuren en het schitterende en contrasterende effect, die zij in het begin ook had: de St.Pieters te Anderlecht, de St.Gummarus te Lier (raam van Rombout & Keldermans), in Frankrijk (Bourges, Moulins. de Elzas, de Saint-Ouen te Rouen en de kathedraal te Evreux), in Spanje, maar door Vlamingen gemaakt (Léon, Sevilla, Avila). De invloed van de gewone schilderkunst en de prentkunst deed zich steeds meer voelen, en werd overduidelijk bij de opkomst van de renaissance. De grote Florentijnse meesters tekenden glasramen voor de Dom: Ghiberti, Uccello, Andrea del Castagno en Donatello. Daarna stierf de Italiaanse glasschilderkunst uit in Italië, maar zij beïnvloedde de bloeiende glasschilderkunst in Frankrijk na de 16de eeuw (Van Ort te Rouen, Arnaud de Moles te Auch, Engrand Leprince te Beauvais en Rouen). Bijna de helft van de oude glazen in Frankrijk dateert uit de 16de eeuw (vooral in Montmorency, de Saint Vincent van Rouen, Brou, de kathedralen van Sens, Bourges en Troyes).
Antwerpen en Brussel waren belangrijke centra: hier werkten respectievelijk Jan Hack, Michiel Coxcie, Bernard van Orley, Dijneman Meijnaert. Arnold van Ort uit Nijmegen, Dirck Vellert en Nicolaes Rombouts (de St.-Goedele te Brussel, de St.-Catharina te Hoogstraten, de kathedraal te Doornik, de St.-Jacob, de St.-Maarten en de St.-Servaas te Luik en de St.Waltrudis te Bergen). Ook in Spanje ontstaan enkele mooie werken (o.a. in de kathedraal van Toledo). Inmiddels perfectioneerde de techniek zich weer door de uitvinding van het Jean Cousinrood en het plaquéglas (kapel te Vincennes, de Saint-Etienne-du-Mont te Parijs en de kerken te Troyes). Nadat men zich in het begin van de eeuw vooral had toegelegd op kleine glasmedaillons voor particulier gebruik (Leidse school: Cornelis Engelbrechts en zijn zonen), werden in de noordelijke Nederlanden in de 16de eeuw pas vrij laat monumentale glazen gemaakt. De beroemdste zijn de zogenoemde Goudse glazen van Dirck en Wouter Crabeth in de Janskerk te Gouda.
In de 17de eeuw werd ten slotte gebruik gemaakt van verschillend gekleurde emailverven op het glas, hetgeen sommigen een aanslag vonden op het oude metier, maar dat is geen duurzame techniek gebleken vanwege de verschillende uitzettingsgraden van glas en email. Dergelijke emailglasschilderingen zijn te zien in enkele van de talrijke vensters in de Grote Kerk te Edam. Het verval werd bovendien gestimuleerd door laat-renaissancistische en classicistische architectuurtheoretici, die stelling namen tcgen de esthetiek van het gekleurde glas dat zo karakteristiek was voor de middeleeuwen en de Franse renaissance. In gebouwen als de kapel van de Invalides, de kapel van Versailles of de kerk Saint-Sulpice te Parijs duldde men niets anders meer dan witte glazen met beschilderde boorden in email, versierd met wapenschilden of monochrome taferelen in grisaille of zilvergeel. In de 18de eeuw werden de alle om gekleurd glas te maken nauwelijks meer gehanteerd en bijna vergeten, behalve in enkele landen als Engeland en Duitsland, waar de belangstelling voor gebrandschilderde vensters was blijven bestaan.
In de I9de eeuw heeft men dank zij de voorkeur van de romantiek voor het verleden en vooral de middeleeuwen, geprobeerd de oude technieken te herontdekken en de gotische traditie voort te zetten. Glazeniers die de oude ramen restaureerden ontdekten weldra de geheimen van de middeleeuwse kunstenaars. Maar de kunstenaars die van de academies kwamen en zich alleen interesseerden voor de doorsnee smaak bleven onkundig van die artistieke en technische opleving van de glasschilderkunst, die niettemin in Engeland al bewonderenswaardige producten opleverde, met name in de werken van de prerafaëlieten Burne-Jones en William Morris. Tijdens de eeuwwisseling heeft zich ten slotte een ware renaissance voltrokken dank zij de ideeën van Ruskin, van William Morris en van Maurice Denis. De universele stijlrevolutie tegen 1900 is kenmerkend voor ramen van Wyspianski te Krakow, van Mehoffer te Freiburg, van Grasset te Parijs, van Cingria te Carouge, Geneve (St.-Pieter) e.a., van Denis te Geneve (St.-Pieter) en van Desvallières, die Hèbert-Stevens en Couturier de glazen van het ossuarium van Douanmont liet maken. De 'ateliers voor kerkelijke kunst' in Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en elders hebben gewerkt aan een vorm voor de glasschilderkunst die paste in de kunst van de tijd. Deze pogingen werden na 1920 nog begunstigd door de ontwikkeling van de Europese kunst in de richting van het kubisme en later van de abstracte kunst.
Direct na de eerste wereldoorlog was er enorm veel gebroken glas te herstellen in de kerken, vooral in Frankrijk en in België, waardoor zowel Monumentenzorg als de stedelijke magistratuur zich voor een moeilijke taak gesteld zag. Een glas-in-loodraam bleef een voorwerp dat aan bepaalde conservatieve eisen moest voldoen, waaraan enkele kunstenaars tevergeefs probeerden te ontkomen. De Zwitser Hans Stocker en de Nederlanders Jan Toorop, R.N. Roland Holst en Johan Thorn Prikker zagen zich voor dezelfde problemen geplaatst. Vooral Thorn Prikker was een belangrijke schakel in de geschetste ontwikkeling, aangezien zijn werken - waarvan de meeste zich in Duitsland bevinden - vele latere kunstenaars de weg gewezen hebben naar een wezenlijke vernieuwing. Maar pas na de tweede wereldoorlog wist het gebrandschilderde raam zich te bevrijden van zijn traditionele banden. De knoop werd doorgehakt door de pastoor van Assy en pater Couturier, toen eerst aan Rouault opdracht voor kerkramen gegeven werd, daarna aan Bercot en Bazaine en tenslotte aan Chagall. Tegelijkertijd werkten er schilders, mozaïekkunstenaars en beeldhouwers als Léger, Matisse. Lipchitz, Richier en Lurcat. Niet veel later ontwierp Matisse ramen voor Vence en Léger en Bazaine voor Audincourt.
Nu was de ware doorbraak een feit en men begon in te zien dat eigentijdse kunstenaars ook heel goed zouden kunnen werken in oude kerken: Manessier in Bréseux, Villon in Metz, Cocteau in Saint-Maximin. Het werd al gauw gebruikelijk dat de schilder het raam ontwierp, terwijl het atelier van de meester de uitvoering op zich nam. Zo ging ook Leon Zack te werk in Issy-les-Molineaux; Zack met Janie Pichard in de Sacre-Coeur te Mulhouse; Manessier te Hem (bij Rijsel) en te Bazel; Le Moal te Rennes; Louttre en Bertholle te Annemasse; Janie Pichard te Parijs (rue de Sèvres), Forbach, Annecy en in Duitsland; Ubac en Elvire Jan te Ezy-sur-Eure en Boulogne-sur-Mer; Resvani in klooster van Orsay; Odette Ducarre te Nevers en Straatsburg; Jean Bazaine in de Saint-Severin en Le Chevallier in de Notre-Dame te Parijs.
Hoewel op veel minder grote schaal, is de ontwikkeling van de glasschilderkunst vrijwel dezelfde geweest in Nederland: Charles Eyck, A.J. der Kinderen, J. Thorn Prikker, R.N. Roland Holst, H. Jonas, en vooral de uit een oud glazeniersgeslacht stammende Joep Nicolas met de ramen in de Janskerk te Gouda, en in België: E. Yoors, J. Wauters, J. Hendrickx, M. Leenknecht, A. Blondeel, G. de Graeve. J.B. Caponnier e.a.
Door de recente tendens om zo weinig mogelijk geld te besteden aan de decoratie van kerkgebouwen, zijn de opdrachten van kerkelijke zijde echter sterk verminderd. Er is gelukkig wel een steeds grotere vraag naar monumentale glasramen voor scholen, stadhuizen, flatgebouwen, zakencomplexen en winkels. Het is opvallend dat voor deze niet-religieuze opdrachten de technieken zich snel moderniseren en dat er met geheel nieuwe vormen geëxperimenteerd wordt. Zo heeft het ouderwetse glas-in-loodraam plaats moeten maken voor glas-in-beton. Niet altijd zijn dergelijke vernieuwingen direct een succes geweest (verkeerd begrepen ritmiek en te schelle kleuren), ook niet op technisch gebied (glas-in-beton bleek vaak niet waterdicht). Men heeft ook wel het glas vervangen door synthetisch materiaal waardoor grotere oppervlakten mogelijk zijn; er worden ook experimenten gedaan met zogenoemd 'fused glass' (in Nederland Joop van den Broek).
(bron: Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie (25 delen - deel 10)
kwasten en penselen
spalters en andere platte kwasten, gewone spalter, getande spalter, veignet of veinette, glaceerspalter, kortharige, gegolfde spalter, rechte spalter, slijpspalter, satijnkwastje, klopkwast, verniskwast, daskwasten of slechtkwasten, houtdas, platte das, slechtkwast, waaierspenseel, lyonspenseel, letterzetter, tamponeerborstel, palet, paletmes, temermes, kammen, nerfroller, diep-nerfroller, wortelkwast, rauwe lijnolie, gebleekte lijnolie, papaverolie, saffloerolie, walnotenolie, acrylglaceer, acrylaatvernis, siccatief (oxiden of zouten van lood, mangaan en kobalt), zirkonium, terpentijnolie, terpentine, chiqueteerkwast, sjabloneerkwast, dubbelpenseel, polimentkwast